Dementie is een van de meest voorkomende ouderdomsziekten in de wereld. 24-33% van alle mensen die ouder zijn dan 85 hebben een vorm van dementie. De ziekte van Alzheimer is verantwoordelijk voor 50-60% van deze gevallen.
De ziekte is vernoemd naar de Duitse psychiater Alois Alzheimer, die de ziekte in 1901 als eerste beschreef. Hij merkte op dat er eiwitophopingen aanwezig waren in de hersenen van een overleden demente vrouw.
Risicofactoren
Een risicofactor wordt gedefinieerd als een omstandigheid die de kans op ziekte vergroot. De risicofactoren voor de ziekte van Alzheimer zijn nog lang niet allemaal bekend. Er wordt veel onderzoek naar gedaan, maar de associaties die worden gevonden zijn vaak niet heel sterk. Wat wel duidelijk is, is dat de ziekte van Alzheimer niet wordt veroorzaakt door een enkel mechanisme. De risicofactoren die al bekend zijn, zijn de volgende:
– Leeftijd
– Laag opleidingsniveau
– Verlaagde mentale en fysieke activiteit
– Trauma aan het hoofd
– Hart- en vaatziekten
– Genetische achtergrond
Genetica
De ziekte van Alzheimer heeft een genetische component. Dit is duidelijk te zien bij eeneiige tweelingen, waar personen een kans van 80% hebben om ook de ziekte van Alzheimer te krijgen als zijn of haar broertje of zusje de ziekte al heeft. De ziekte heeft op genetisch gebied twee verschillende vormen, te weten de familiare vorm en de sporadische vorm.
De familiare vorm:
De familiare vorm is een autosomaal dominante ziekte die de ziekte van Alzheimer veroorzaakt voor het 65e levensjaar. De eerste mutatie die werd gevonden was een mutatie in het APP gen. Dit gen zorgt voor het ewit ‘amyloid precursor protein’. Na verder onderzoek werden nog twee genen gevonden die zorgden voor de familiare vorm van de ziekte van Alzheimer. Deze genen waren presenilin 1 (PSEN1) en presenilin 2 (PSEN2). Deze twee genen zorgen voor de meeste gevallen van familiare Alzheimer.
De sporadische vorm:
Bij de sporadische vorm van de ziekte van Alzheimer horen de rest van de gevallen. Een mutatie wat bij deze vorm van belang is, is een mutatie in het ApoE gen. Deze mutatie zorgt ervoor dat de ziekte van Alzheimer tien tot twintig jaar eerder begint. Dit gen zorgt voor het grootste deel van het genetisch risico voor de sporadische vorm van de ziekte van Alzheimer.
Oorzaken
Karakteristiek voor de ziekte van Alzheimer zijn neuritische plaques en neurofibrillaire tangles. Deze zijn op microscopisch niveau waar te nemen en worden algemeen beschouwd als de oorzaak van de neurodegeneratie.
De plaques bevatten vooral aan elkaar geplakt amyloid-β (Aβ). Aβ is een deel van het eerder genoemde amyloid precursor protein (APP). APP kan van cellen worden geknipt door drie verschillende eiwitten: α-secretase, β-secretase en γ-secretase. Normaal gesproken werken α-secretase en γ-secretase samen om het APP op een juiste manier te knippen, maar bij alle mensen is er ook een zekere activiteit van het β-secretase, wat zorgt voor de vorming van Aβ. Als het Aβ vervolgens ook niet wordt opgeruimd, klonteren de Aβs samen en vormen zij de plaques die toxisch zijn voor de neuronen in het brein.
Een van de gevolgen van het hebben deze plaques is het volgende: in de neuronen worden de zogenaamde tau-ewitten inactief gemaakt. De neuronen maken nieuwe tau-eiwitten, maar omdat deze ook inactief worden gemaakt, accumuleren zij in de cellen. Deze ophopingen zijn ook zichtbaar onder de microscoop en worden neurofibrillaire tangles genoemd. Tangles zijn ook toxisch voor de neuronen en samen met de plaques zijn zij verantwoordelijk dood van deze neuronen. Dit zorgt voor de dementie in patiënten met de ziekte van Alzheimer.
Diagnose
De diagnose van de ziekte van Alzheimer is zeer moeilijk te stellen. Het diagnoseproces is een proces van exclusie. Dit houdt in dat alle andere oorzaken van dementie worden uitgesloten op basis van MRI- en CT-beelden. Dementie kan namelijk ook worden veroorzaakt door hersentumoren en hersenbloedingen.
Een definitieve diagnose kan alleen worden gemaakt op basis van neuropathologie. Helaas hebben 20-40% van de niet-demente ouderen genoeg plaques en tangles om een neuropathologische diagnose van de ziekte van Alzheimer te stellen. Verder is er ook een grote overlap met de pathologie van mensen met Lewy-body dementie. Uit deze twee dingen blijkt dat deze definitieve diagnose niet echt definitief is.
Behandeling
De huidige behandeling van de ziekte van Alzheimer is vooral symptoombestrijding. Zij vertragen de progressie van de symptomen, maar voorkomen verdere progressie niet.
Een manier om de ziekte te vertragen, is het geven van Donezepil, Rivastigmine of Galantamine. Deze medicijnen vertragen de opname van acetylcholine in de hersenen, waardoor de neuronen meer van deze neurotransmitter tot hun beschikking hebben. Dit helpt de hersenen om beter om te gaan met geheugen en andere cognitieve activiteiten. Deze medicijnen zijn getest in verschillende gerandomiseerde studies, waarvan de meesten een matig positief effect rapporteerden. Helaas zijn deze medicijnen maar twee tot vijf jaar effectief.
Een ander medicijn is Memantine. Dit medicijn zorgt ervoor dat de NMDA receptor, een van de belangrijkste receptoren, aanwezig blijft in de hersenen. Een gerandomiseerde studie heeft aangetoond dat mensen met vergevorderde Alzheimer die het medicijn kregen positieve effecten op het gebied van geheugen en gedrag rapporteerden.
De toekomst
Er wordt al jaren gezocht naar een manier om de onderliggende oorzaak van de ziekte van Alzheimer aan te pakken. De focus ligt hierbij op het verminderen van Aβ productie en het bevorderen van de degradatie van Aβ.
Om de productie van Aβ te verminderen zijn er β-secretase remmers ontwikkeld. Deze medicijnen hebben in een muismodel Aβ concentraties kunnen verminderen. Ook worden er γ-secretase remmers ontwikkeld, maar hierbij worden veel bijwerkingen verwacht, omdat γ-secretase ook betrokken is bij andere processen in het lichaam. Verder zou een medicijn die de α-secretase stimuleert de balans in de richting van de gezonde manier van APP-processing kunnen duwen, waardoor er veel minder Aβ geproduceerd wordt.
Om de degradatie van Aβ te bevorderen is er geprobeerd immunotherapie toe te passen. Hierbij werden antistoffen tegen Aβ in het brein gebracht om het immuunsysteem van de patiënt het Aβ op te laten ruimen. Helaas kreeg 6% van de patiënten een hersenontsteking, waardoor het onderzoek is gestopt. Toch zijn er nieuwe antistoffen ontwikkeld die deze bijwerking waarschijnlijk minder veroorzaken. Deze methode wordt nu onderzocht.